PRIESTERRADEN

OP JAVA EN MADOERA

S. 1882-152 jo. 153.

(K.B. van 19 Jan. 1882 No. 24.)

 

    Dit K.B. is ingetrokken bij S. 31-53, hierachter opgenomen, dat te dien aanzien (bij het afdrukken hiervan) nog niet in werking getr. is.

     

    In afwachting der iwtr. van Hoofdst. I v. h. Regl. op de godsdienstige rechtspraak, enz. zijn bij S. 37-116 voorzieningen getroffen om de in dat regl. opgenomen afbakening der bevoegdheid tusschen wereldlijken en godsdienstigen rechter reeds dadelijk te kunnen invoeren. Zie hieronder artt. 2a, 2b, 7a, iwg. 1 April 1937; op dezen datum eindigt krachtens art. V van S. 37-116 de bevoegdheid v. d. priesterraad om beslissingen te nemen in andere zaken dan die omschreven in art. 2a hieronder. Voorts is bij S. 37- 610 overgegaan tot de instelling van de eveneens in genoemd regl. voorziene beroepsinstantie voor beslissingen van godsdienstige rechters, waartoe wijzigingen in onderstaande bepalingen zijn aangebracht en de artt. 7b-7m zijn toegevoegd, met bepaling dat deze wijzigingen en toevoegingen op 1 Jan. 1938 iwtr. en niet van toepassing zijn op voor dat tijdstip genomen beslissingen v. d. priesterraad.

 

 

Artikel 1.

 

    Nevens elken landraad op Java en Madura is een priesterraad gevestigd, wiens ressort gelijk is aan dat van den landraad.

 

 

Artikel 2.

 

    (Gew. S. 26-232 jo. 28; 40-3.) De priesterraad is samengesteld uit den bij den landraad aangestelden panghoeloe als voorzitter en uit minstens drie en hoogstens acht mohamedaansche priesters als leden, die in de Gouvernementslanden van Java en Madoera door den resident en in de Vorstenlanden door den Gouverneur worden benoemd en ontslagen. (Bb. 3962, 6841.)

 

    2 a. (Ing. S. 37-116.) (1) De priesterraad is uitsluitend bevoegd tot kennisneming van geschillen tusschen Mohammedaansche echtgenooten en andere rechtszaken het huwelijk, de verstooting, de verzoening en de echtscheiding tusschen Mohammedanen betreffende, waarbij de tusschenkomst van den godsdienstigen rechter vereischt is, en tot het uitspreken van echtscheiding en het constateeren dat de voorwaarde eener voorwaardelijke verstooting is ingetreden, met dien verstande, dat ook bij deze geschillen en rechtszaken alle vorderingen strekkende tot betaling van een geldsom en tot afgifte van bepaalde voorwerpen of goederen tot de kennisneming van den gewonen rechter zullen behooren, met uitzondering van die nopens de huwelijksgift (mahr) en het door den man aan de vrouw verschuldigde levensonderhoud (nafakah), welke in hun geheel ter berechting staan van den priesterraad. (Cf. Bb. 1835, 3103 jo. 9407, 9217.)

    (2) De priesterraad is niet bevoegd van de in het vorige lid genoemde rechtszaken kennis te nemen, indien daarop het Burgerlijk Wetboek van Indonesië van toepassing is.

    (3) (Gew. S. 37-610.) Indien de uitvoering van een door den priesterraad of door het hof voor Islamietische zaken inzake huwelijksgift of levensonderhoud gewezen vonnis, dan wel de betaling der in het vonnis opgelegde gerechtskosten niet vrijwillig geschiedt, kan door den belanghebbende een afschrift van het vonnis worden aangeboden aan den voorzitter van den landraad binnen wiens rechtsgebied de priesterraad gevestigd is.

    (4) (Gew. S. 37-610.) Deze verklaart het vonnis, nadat hem gebleken is, dat het kracht van gewijsde heeft, executoir, door aan het hoofd te stellen de woorden: "In naam des Konings” en aan den voet de door hem gedagteekende en onderteekende verklaring, dat het vonnis is executoir verklaard.

    (5) Daarna kan het vonnis ten uitvoer gelegd worden naar de gewone regelen van tenuitvoerlegging van burgerlijke vonnissen der landraden.

     

    2b. (Ing. S. 37-116.) (1) Bevindt een rechtbank of gerecht bij kennisneming van een burgerrechtelijk geschil, dat aan de beslissing daarvan die van een geschilpunt moet voorafgaan, behoorende tot de bevoegdheid van den priesterraad, dan wordt de verdere behandeling uitgesteld en het geschilpunt, dat tot de bevoegdheid van den priesterraad behoort, door de rechtbank of het gerecht bij den priesterraad aangebracht.

    (2) (Gew. S. 37-610.) De priesterraad vermeldt in zijne beslissing door welken rechter het geschilpunt is verwezen en deelt deze dan wel de door het hof voor Islamietische zaken in hooger beroep genomen beslissing zoo spoedig mogelijk aan den betrokken rechter mede.

 

 

Artikel 3.

 

    De priesterraad neemt geene beslissingen tenzij met minstens drie leden, den voorzitter daaronder begrepen. Bij staking der stemmen is de stem des voorzitters beslissend.

 

 

Artikel 4.

 

    De beslissingen van den priesterraad worden met korte vermelding der beweegredenen in schrift gebragt, van dagteekening voorzien en door de leden, die daaraan hebben deelgenomen, onderteekend. In die beslissingen worden voorts opgenomen het bedrag der aan de rechtzoekenden in rekening gebrachte kosten en een korte vermelding van de beweringen van partijen en getuigen.

 

 

Artikel 5.

 

    (Gew. S. 37-610.) (1) Aan belanghebbenden wordt een volledig en door den voorzitter onderteekend afschrift van de beslissing uitgereikt. Slechts indien zulks binnen een maand na de uitspraak, tengevolge van zijn, uit een schriftelijke verklaring van een politiehoofd van de woonplaats van den belanghebbende gebleken onvindbaarheid onmogelijk is, geschiedt de bekendmaking van de beslissing door aanplakking aan het zittingsgebouw van den priesterraad.

    (2) Aan het hoofd van ieder afschrift wordt vermeld, dat en binnen welken termijn van de beslissing bij den voorzitter van den priesterraad hooger beroep kan worden aangeteekend.

    (3) Van den datum van uitreiking of aanplakking wordt in het in art. 6 bedoelde register aanteekening gehouden

 

 

Artikel 6.

 

    (Gew. S. 09-128.) De genomen beslissingen worden in haar gehee door den voorzitter aangeteekend in een register, dat door tusschenkomst van den betrokken regent of hoogsten Indonesischen ambtenaar elke drie maanden wordt aangeboden aan het hoofd van gewestelijk bestuur, die het register van zijn visum voorziet. (Bijbl. 3962.)

 

 

Artikel 7.

 

    Beslissingen van den priesterraad, waarbij overschrijding van bevoegdheid heeft plaats gehad, of waarbij de artt. 2, 3 en 4 van dit besluit niet zijn nageleefd, zijn niet vatbaar voor executoir verklaring.

     

    7 a. (Toeg. S. 37-116.) Indien zich een geschil om bevoegdheid tusschen den priesterraad en een ander gerecht of een rechtbank voordoet, dient de priesterraad, de rechtbank of het andere gerecht dan wel een der belanghebbenden een schriftelijk verzoek in bij den Gouverneur-Generaal die, na ingewonnen advies van het Hooggerechtshof, in overeenstemming met den Raad van Indonesië, uitspraak doet, onder vernietiging van het onbevoegdelijk gewezen vonnis en van zijne gevolgen. (Bb. 9217.)

    Ingevolge S. 37-610, iwg. 1 Jan. '38; zijn de artt. 7b-7m toegevoegd.

     

    7 b. (1) Van de beslissingen van den priesterraad kan binnen 14 dagen na de uitreiking van het afschrift van het vonnis aan den belanghebbende of binnen een maand na aanplakking daarvan aan het zittingsgebouw van den priesterraad hooger beroep worden aangeteekend bij het hof voor Islamietische zaken.

    (2) Degeen, die van het middel van hooger beroep wil gebruik maken, legt met gelijktijdige overlegging van een bewijs van storting in 's Lands kas van een bedrag van  6 of van een bewijs van onvermogen, de daartoe strekkende verklaring af voor den voorzitter van den priesterraad, die de beslissing heeft genomen. Die verklaring zal niet worden aangenomen na verloop van de voormelde termijnen en evenmin, indien daarbij niet tevens één van bedoelde bewijzen wordt overgelegd.

    (3) Het hof voor Islamietische zaken kan bij zijn beslissing de in het ongelijk gestelde partij veroordeelen tot geheele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten aan dengene, die de beslissing van het Hof heeft ingeroepen.

    (4) De voorzitter van den priesterraad houdt van het verzoek om hooger beroep aanteekening in het register bedoeld in artikel 6 en geeft onmiddellijk aan de wederpartij kennis van de aanteekening van hooger beroep, van welke kennisgeving een schriftelijk bewijs wordt opgemaakt.

    (5) Partijen kunnen binnen 14 dagen na die aanzegging bij den priesterraad en daarna tot aan de einduitspraak bij het hof voor Islamietische zaken geschriften indienen om hun standpunt uiteen te zetten.

    (6) Na verloop van dien termijn van 14 dagen zendt de voorzitter van den priesterraad zoo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 30 dagen een afschrift van de beslissing, waartegen het hooger beroep is ingesteld, en alle daarbij behoorende stukken aan het hof voor Islamietische zaken, dat volgens de bepalingen van de volgende artikelen daarin uitspraak doet.

    (7) Zoodra de voorzitter van den priesterraad de in art. 7k bedoelde afschriften van het in hooger beroep gewezen vonnis heeft ontvangen, zal hij het op de wijze in art. 5, lid 1 omschreven aan partijen aanzeggen of doen aanzeggen en van deze verrichting op het voor den priesterraad bestemde afschrift aanteekening houden.

     

    7 c. Voorzoover door den Gouverneur-Generaal niet anders wordt bepaald, is te Djakarta een rechtbank gevestigd onder den naam hof voor Islamietische zaken voor Java en Madoera, wier rechtsgebied zich uitstrekt over het geheele genoemde gebied.

     

    7 d. (1) Het hof voor Islamietische zaken is samengesteld uit een voorzitter en twee leden en wordt bijgestaan door een griffier.

    (2) Aan het hof worden plaatsvervangende leden en een plaatsvervangend griffier toegevoegd.

    (3) De voorzitter, de leden, de griffier en de plaatsvervangende griffier genieten een vaste bezoldiging of zittinggeld; de plaatsvervangende leden genieten zittinggeld.

    (4) De voorzitter, de leden en de griffier, benevens hunne plaatsvervangers leggen, alvorens in bediening te treden, den bij gouvernementsbesluit voorgeschreven eed af in handen van den Directeur van Justitie.

    Ingevolge S. 37-612, ten derde, zal de eed luiden:

     

     "Ik zweer, dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven; dat. ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen of ontvangen van eenigen persoon, welken ik weet of vermoed eenig rechtsgeding of eenige zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke mijn ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen;

    dat ik voorts mijn post met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen en mij in de uitoefening mijner bediening zal gedragen, zooals een braaf en eerlijk voorzitter (plaatsvervangend voorzitter, lid, plaatsvervangend lid, griffier, plaatsvervangend griffier) van het Hof voor Islamietische zaken betaamt."

     

    7 e. Het in leeftijd oudste lid vervangt den voorzitter bij diens afwezigheid, belet of ontstentenis, tenzij bij de benoeming het andere lid daartoe bepaaldelijk is aangewezen.

     

    7 f. Het hof voor Islamietische zaken neemt geen beslissingen of beschikkingen dan met drie leden, de voorzitter of het hem vervangende lid daaronder begrepen.

     

    7 g. Het hof voor Islamietische zaken neemt in hoogste ressort kennis van bevoegdheidsgeschillen tusschen priesterraden en voorts van alle beslissingen van de tot zijn rechtsgebied behoorende priesterraden, waarvan hooger beroep is aangeteekend.

 

    7 h. De door een priesterraad aan het hof voor Islamietische zaken in hooger beroep toegezonden zaken worden door het hof op de stukken afgedaan.

     

    7 i. Het hof is bevoegd, alvorens eene eindbeslissing te nemen, de zaak bij beschikking terug te zenden aan den betrokken priesterraad, met last om het onderzoek aan te vullen en met een proces-verbaal dier verrichting wederom aan te bieden.

     

    7 j. De eindbeslissingen en eindbeschikkingen van het hof voor Islamietische zaken worden met vermelding der beweegredenen in schrift gebracht, in haar geheel in een daartoe bestemd register opgenomen en door den voorzitter, de leden en den griffier onderteekend.

 

    7k. De griffier zendt onverwijld drie door hem onderteekende afschriften van de beslissing of beschikking aan den voorzitter van den betrokken priesterraad.

     

    7 l. (1) Het hof voor Islamietische zaken is verplicht om bericht te geven en van advies te dienen, wanneer zulks door of vanwege den Gouverneur-Generaal wordt gevraagd.

    (2) Indien de zaak, waaromtrent bericht of advies is gevraagd. reeds aan het hof ter beslissing is onderworpen of het te voorzien is, dat zulks zal geschieden, kan het college volstaan met het geven van eenvoudig bericht.

     

    7 m. Alle processueele geschriften, uitsluitend bestemd om te dienen in rechtsgedingen voor den priesterraad of het hof voor Islamietische zaken, de voor partijen bestemde afschriften van de in die rechtsgedingen genomen beslissingen en de geschriften tot tenuitvoerlegging daarvan, alsmede de verzoekschriften in een jurisdictiegeschil en de daarop gevallen uitspraken zijn vrij van zegel.

 

 

    Quelle: De Wetboeken, Wetten en Verordeningen benevens de Grondwet van de Republiek Indonesie. Disusun menurut Sistem Engelbrecht. Jakarta 1992, S. 781-784.